Vanmorgen werden we zo opgewacht. Onze dieren zien reikhalzend uit naar onze komst (en de verstrekking van twee baaltjes ontbijthooi). Stracciatella laat zich niet kisten. Wie niet groot is moet slim zijn.
Intussen hebben we aan de westkant in drie dagen tijd een enorme hoop hemel, licht, lucht en sparrentakken erbij gekregen. Het kappen van dat sparrenbosje is alsof er een flatgebouw van tien verdiepingen vlak achter het huis is neergehaald. Eén flatgebouw? Een halve Bijlmer. 30 meter hoog, 30 jaar oud, en de grote bomeneter haalt ze neer à raison van 15 seconden per spar, we hebben staan tellen. Zaag, zoef, boem, ratsrats, volgende. Waar het eerst donker was is het nu licht.
Onze uilenkast hangt opeens goed in het zicht, misschien komt er nu dan een uil op het idee om daar te gaan wonen. De enige bomen die blijven staan zijn onze eigen eiken en een lange sliert van een berk. Die laatste waait nog weleens om nu hij er zo onbeschermd bijstaat. Toekomstig haardhout.
En wij worden getracteerd op de prachtigste wolkenluchten, die voorheen achter al die hoge bomen voorbijtrokken zonder dat wij ze opmerkten.
We zijn er blij mee. Straks, als het beter weer wordt, hebben we zicht op de mooiste zonsondergangen, en we maken ons geen zorgen over een eventueel gebrek aan sparren. In de direkte omgeving zijn er nog een miljoen over. Minstens.